Co Giling: "Op natuurijs worden nieuwe sterren geboren"

„Het marathonschaatsen heeft zichzelf naar de verdoemenis geholpen.” In zijn woonkamer in Warmenhuizen tuurt Co Giling over de verlaten weilanden en schudt hij somber zijn hoofd. Hoewel hij alweer een paar jaar geleden afscheid nam als ploegleider doet het verval van ’zijn’ sport hem nog altijd pijn. In 1974 was Giling één van de frontsoldaten en de ijsbaan het slagveld. Dat was toen. „Wij begonnen in Alkmaar voor 250 toeschouwers. In ’87 reed ik mijn laatste marathon in Heerenveen voor 12.000 man. Met bloeddoorlopen ogen reden wij over de streep. Ik heb respect voor rappe jongens als Arjan Stroetinga en Bob de Vries. Maar als mannen van 40 zoals Peter de Vries en Peter Baars vorig seizoen nog ronden lang op kop kunnen sleuren en gaten kunnen dichtrijden, dan klopt er iets niet.”

Inmiddels komt er bijna geen kip meer kijken naar de marathons, die wekelijks met een massasprint worden beslist. Achter de schermen is de sport van de mannen met de lange adem het speeltje geworden van ambitieuze marketeers en amateuristische bestuursleden die gouden bergen beloven. „Die bestuursleden zijn goedwillend, maar drie keer niets”, oordeelt de drievoudig Nederlands kampioen. „Al jarenlang wordt er verkeerd gehandeld. Het geld ging een te grote rol spelen, waardoor de ontwikkeling bleef stilstaan. Terecht dat de pers daar kritisch op reageert, want het marathonschaatsen is het aanzien niet meer waard. Je kijkt naar een groep mannen die samen naar de streep rijden. Jan Maarten Heideman heeft twee keer zoveel wedstrijden gewonnen als ik, maar zonder heroďek. Als er alleen sprinters zijn die winnen, dan zit er iets niet goed. Ik won 36 marathons, tachtig procent solo of anders met twee ŕ drie man. Tegenwoordig wordt er een treintje gemaakt om gaten dicht te rijden. Daar heb ik het niet zo op. De eerste man in de kopgroep rijdt veel te vaak met zijn arm op zijn rug in plaats van los. Heb je dan de intentie om weg te blijven of om met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk rendement te halen?”

Mede dankzij de twee Elfstedentochten in ’85 en ’86 kreeg het marathonschaatsen een geweldige impuls. „Evert van Benthem werd toen legendarisch”, vergelijkt Giling. „Natuurlijk hadden wij alles mee. Maar er reed ook een lichting rond die redelijk kon schaatsen. Arie Eriks, Jos Pronk, Dries van Wijhe, Jos Niesten, Emiel Hopman, dat waren grote namen. In die jaren werd ook de link met het langebaanschaatsen gelegd. De mensen zagen Frits Schalij, Hilbert van der Duim, Piet Kleine en al die Russen op tv en later op de baan.”

Destijds werd Giling gezien als de opvolger van Ard Schenk. Op 11-jarige leeftijd verloor hij geen wedstrijd van Piet Kleine. De langebaan lonkte. Maar de postbode uit Kerkenveld werd wereld- en olympisch kampioen en Co Giling verhuisde naar de marathon. „In de winter van 1963 leerde ik schaatsen. Ik was 13 en reed mijn eerste wedstrijd in De Goorn. Die won ik op nekkies, zeg maar Friese doorlopers. Wim Oudt was mijn schaatstrainer in Avenhorn. Uiteindelijk kwam ik in de kernploeg met Jan Bols, Ard Schenk, Kees Verkerk en Frits Schalij. Ik weet nog dat Kees in zijn witte Mercedes bij ons in De Hulk het erf opreed toen hij mij na de training naar huis bracht. Mijn moeder stond met de tranen in haar ogen. Ze wist niet wat ze zag. Mijn vader had een tuindersbedrijf. Piepers, bollen, winterpenen en bieten, daar leefden wij van. Elke avond stond er stamppot op tafel, daar werd je sterk van. We hadden een groot gezin met zeven kinderen. Toen ik ging schaatsen, zat ik al snel in de kernploeg. Dat duurde twee jaar. Ik werd te vaak achtste, maar moest bij de eerste zes rijden. Die mannen gingen naar het EK en het WK, de kleinere wedstrijden waren voor ons. Zo belandde ik in het marathonschaatsen. Op de wereld moeten er meer jongens dezelfde ontwikkeling hebben meegemaakt. Zo iemand moet je oppakken en wegzetten bij de ploegen. Leer die buitenlanders de cultuur en de structuur van het marathonschaatsen en laat ze in eigen land uitleggen hoe mooi de sport is.”

Met Rob van der Valk, een telg uit de roemrijke horecafamilie, Jos Niesten en Evert van Benthem, tweevoudig winnaar van de Elfstedentocht, stond hij in 2005 aan de basis van de GP Evert van Benthem in het Canadese Red Deer, de huidige woonplaats van de levende legende. „Wij wilden een nieuw, buitenlands natuurijscircuit opbouwen met een goed klassement er boven. Alleen op natuurijs worden nieuwe sterren geboren. Dat is de toekomst. Er werd niet naar ons geluisterd. Dit jaar moest het peloton naar Tsjechië. Geen ijs. Naar Zweden. Geen ambiance en slecht ijs. Met uitzondering van de Weissensee en Finland ging het marathonschaatsen overal de kattenbak in. Weet je wat mij ook zo opvalt? Je ziet niemand van de oude glorie meer langs de baan.”

Die had wellicht kunnen voorkomen dat het dna van het marathonschaatsen werd aangetast toen SBS 6 van de rijders kijkcijferkanonnen wilde maken. Maar dan moesten ze wel op zondagochtend rijden en werden de wedstrijden van allerlei kunstgrepen voorzien. Het contract had een looptijd van drie jaar, maar ligt na twee dramatische seizoenen ergens in een kluis te vergelen. Niemand die het ooit heeft mogen inzien. Giling: „De tv bepaalde waar en wanneer er gereden moest worden. He-le-maal fout. Ze moeten achter het marathonschaatsen aanrennen. Die sport moeten we laten zien, daar vragen de kijkers om. Zonde, zonde, zonde. De ijsvloeren van tegenwoordig zijn perfect. Maar als iedereen daarop meekan, dan moet je niet meer dweilen. Net als vroeger. Of geen pylonen meer in de bocht. Dan moet je om de gaten heen rijden. Of er doorheen als je sterk genoeg bent.”

De sport verkopen, daar gaat het om. Jan Veldt uit Akersloot was een bescheiden marathonschaatser. Een liefhebber voor wie het uitrijden van een marathon alleen al een prestatie van wereldformaat was. Het publiek wist dat. De Alkmaarse Meent was zijn thuisbaan. „Als wij daar reden, mocht Jan altijd een hele tijd vooruit rijden. De mensen stonden op de banken. Nee, wij hebben hem niet gepiepeld, maar hem wel de gelegenheid gegeven om zichzelf voor zijn thuispubliek te presenteren.”

Met zijn zwager Jos Pronk was Co Giling één van de Noord-Hollandse publiekstrekkers. „We trainden altijd samen in Schoorl. Op een dag liet hij mij zitten vanwege het slechte weer. Toen Jos in de marathon van Eindhoven alleen wegreed, ging ik achter hem aan. Ik weet niet meer wie die wedstrijd won, maar wel dat ik tweede werd. Dat was wat, want we moesten met één auto nog 180 kilometer terug. Alle Pronken in Warmenhuizen hebben een maand niet naar me gezwaaid. Ik was ook niet aardig voor mijn collega’s. Met een rugnummer op werd ik een kl… zak. Maar na afloop dronken wij altijd samen een neut.”

Dankzij die instelling werd hij drie keer Nederlands kampioen op kunstijs en won hij vier maal de KNSB Cup. Toch weegt al het succes niet op tegen de pijn die hij heeft geleden om zijn zoon Bas. „Tot zijn 20e was Bas eigenwijs en individualistisch met de wielersport bezig. Dit is het doel, daar ga ik voor. Prima. Hij werd twee keer Nederlands kampioen en stapte toen over naar de profs. Bij T-Mobile kwam hij in een systeem terecht waarin hij blij een kruikkie ophaalde voor grote mannen als Erik Zabel of Jan Ullrich. Van de minimale kansen die zich aandienden, heeft hij echter te weinig geprofiteerd. Toch kreeg hij in die eerste twee jaar schouderklopjes van het management. In de Vuelta deed hij zijn uiterste best om Madrid te halen. Totdat hij in de 16e etappe van manager Luuk Eisinga te horen kreeg, dat hij op zoek moest naar een andere ploeg. Daarvoor al was hij door Vinokourov benaderd om mee te gaan naar Astana. Bas zei nee, want hij was tevreden bij T-Mobile. Hij was te goeder trouw. Op zijn 24e verloor hij het vertrouwen in de mensen. Dat vreet aan me. Ik hou te veel van mijn kinderen en de sport en sla soms wit weg. Wat er met Bas is gebeurd, daar werd ik bijna depressief van. Hij zit nu bij een kleinere ploeg en is de enige die dit recht kan zetten. Eén ding heb ik hier van geleerd: het kantelen van je carričre zit in heel kleine dingen.”

Ongevraagd schakelt hij over op een ander soort pijn. De fysieke. „We reden het NK in Amsterdam over 150 ronden. Het peloton kreeg van mij drie ronden aan de broek, een groepje twee en Dries van Wijhe één. Dat werd een heroďsch gevecht. Hij kwam terug en demarreerde tien keer. Ik pakte hem steeds terug en zei: ’Al demarreer je nog duizend keer, mij raak je niet kwijt’. Dat was mijn laatste adem. Dries stopte met aanvallen. Jan Janssen is tijdens Bordeaux-Parijs wel eens zes kilo afgevallen. Ik verloor op dat NK drie kilo. Was helemaal op. Elke tijd heeft zijn eigen charmes, maar gevechten van dit kaliber zie ik niet meer. Dat vind ik jammer. Heel erg jammer.”


Bron: De Telegraaf (Bert Schaap)

© marathonschaatsen.nl


www.MARATHONSCHAATSEN.nl