OPMERKELIJK


Jan Maarten Heideman: meer doen voor de wereld
(Foto: Wouter Borre)

Terug naar het Gaanzegat

Een verhaal uit Gelselaar, het thuisdorp van Jan Maarten Heideman

Een rondje Gelselaar? Pannenkoeken bij Erve Brooks! Met spek en suiker. Gigantisch gezellig, vindt schaatser Jan Maarten Heideman (30). Hij kwam vroeger met zijn ouders in de oude boerderij en hij lunchte er op zijn huwelijksdag. Al woont hij sinds zes jaar in Oldebroek, Gelselaar is zijn thuis. De pannenkoeken bij ‘Brooks’ smaken naar zijn kindertijd. Met veel suiker.

Aan de rand van de Achterhoek, tussen Borculo en Diepenheim ligt Gelselaar - Gelster in het dialect. Oude boerderijtjes vormen een kring rond de kleine hervormde kerk. De paden naar de kansel zijn te smal voor elke auto. Ganzen overal, echte, maar ook van hout en steen. De gans is het ‘wapen’ van het dorp. ‘Borculo is een stad, Geesteren is nog wat en Gelselaar is het Gaanzegat’, lepelt Heideman op. ‘Een oud gezegde, mooi hè?’

Moet de auto niet op slot? ‘Hallo, dit is Gelselaar, dat hoeft hier niet.’ De velden van de plaatselijke voetbalclub EGVV liggen vlakbij de kerk. Heideman is er al een tijdje niet geweest. ‘Mooi dit. Ik heb hier van mijn vijfde tot twaalfde gevoetbald. Goed was ik niet, wel fanatiek. Heel fanatiek. Een uur voor de training stond ik al op het veld. Dat wilde ik zelf. Maar op mijn twaalfde moest ik stoppen, ik kon het niet meer combineren met schaatsen. Jammer, maar schaatsen vond ik nog mooier. Eén keer in de twee weken gingen we naar de kunstijsbaan in Enschede, beregezellig was dat.’

Nostalgie en melancholie... starend over de frisse voetbalvelden? De jeugd die aan hem voorbij trekt? ‘Eerlijk gezegd valt me iets anders op.’ Zijn blik rust op een reclamebord van een kapperszaak. ‘Dat was een van mijn sponsors tijdens de Elfstedentocht in 1997. Wat was dat mooi. Binnen de kortste keren was er een groep van veertig mensen uit het dorp in Friesland om mij te verzorgen. Het wordt tijd dat er weer een Elfstedentocht komt. Het is de ultieme wedstrijd voor marathonschaatsers. Elke jaar weten we zeker dat het streng gaat vriezen en zien we voortekens. Ik zag eens een grote groep ganzen richting het zuiden vliegen. Ik blij, het gaat een koude winter worden! ’s Avonds zag ik ze weer, vlogen ze terug. Bleek dat ze eten hadden gezocht, wist ik veel.’ Hij glimlacht. ‘Toch heb ik een goede reden om te denken dat er dit seizoen echt één komt. Ploeggenoot René Ruitenberg is deze zomer acht kilo afgevallen en is enorm afgetraind. Ik zeg het je: als een Ruitenberg fanatiek wordt, kan het wel eens een strenge winter worden. Die jongens hebben altijd geluk.’

De oude speelgoedwinkel in hartje Gelselaar, de warme bakker op de hoek - die niet meer bestaat, de verdwenen fietsenzaak, café Florijn en schoenmaker ‘Arie van de Pek’. Hij wijst, hij lacht, hij herinnert. Trots moet je niet te veel laten zien, van pochen houden ze niet in het dorp. Maar enige vorm van chauvinisme mag als het over je geboortegrond gaat.

‘Bij Arie gingen we voor vijf gulden tweedehands voetbalschoenen kopen. Ruilen kon ook, de ene maat voor de andere. Kreeg je koffie of een borrel. Arie ìs Gelselaar.’

Alsof hij er gisteren nog was, wandelt Heideman via de keuken de huiskamer van Arie binnen. Ze hebben elkaar twee jaar niet gezien. Niks van te merken. ‘Hej Jan Maarten hoe ist dan jong? Ik zie je neet meer op tv.’ ‘Het is nog sommer Arie, het früst nog neet.’ Arie (71 jaar) knikt. ‘Da’s woar. Koffie of een borrel?’ Ganzenbeeldjes staan in de vensterbank. ‘Ik ben een keer naar een wedstrijd van Jan Maarten geweest, hij is mijn vriend, ik ben heel trots op hem. Hij is normaal gebleven, dat moet ook. Iedereen mot normaal blieven.’ Heideman knikt. ‘Vrijheid van denken kan hier zeker, maar je moet het niet te gek maken. Ik vind dat goed, voel me er prettig bij.’

De taal die in Gelselaar gesproken wordt, is Heidemans eerste taal. ‘Dialect vind ik gezellig klinken, ik praat het altijd als het kan. Als ik iemand plat hoor praten, heb ik al snel het idee: die kan ik vertrouwen, die komt uit de buurt. In Oldebroek probeer ik het ook, maar daar praten ze heel anders. Zeggen ze ‘joe’ in plaats van ‘oew’. Daar kan ik niet aan wennen. Is trouwens per dorp verschillend daar. Laatst was ik ergens, deed ik mijn best om ‘joe’ te zeggen, was het daar weer ‘oew’!’

Hij heeft een ‘gigantisch mooie’ jeugd gehad. Op de boerderij, met zijn broertje en zus. De eerste buurman op 700 meter hemelsbreed. ‘Een heel vrij leven, niemand die je ziet als je achterin de tuin iets raars doet. Niet dat ik ooit iets raars doe, maar toch.’ Moeder zat met thee aan de keukentafel, met vader fietste hij langs het glooiende landschap, langs weilanden en akkers. ‘Mijn opa was boer, maar mijn vader heeft de boerderij niet overgenomen. Hij was geen boer in hart en nieren, hij keek naar de zieligste koe, niet naar de beste. Hij is journalist geworden, leest heel erg veel, dat probeer ik ook. Ik wil mijn tijd niet verspillen aan televisiekijken, al doe ik dat de laatste tijd te veel. Ik wil me met nuttige dingen bezighouden.’

Ze werden de ‘fien’n’ genoemd in het dorp. Zwaar gelovigen dus. ‘We gingen in Geesteren naar de kerk, de gereformeerde kerk. Ik heb niet altijd zin om over het geloof praten, het kan verkeerd overkomen. Maar aan de andere kant schaam ik me zeker niet en wil ik er juist over vertellen.’

‘Ik probeer stil te staan bij het leven. Dan vraag ik me wel eens af waar ik mee bezig ben. Ik schaats rondjes met tachtig andere mensen en wie als eerste over de finish komt, wint. Dat stelt helemaal niks voor. Die man die een eenvoudige baan heeft en in het weekeinde daklozen helpt, die is wat waard. Ik vind soms dat ik te weinig beteken voor de wereld, ik zou meer moeten doen. Laatst vertelde iemand in de kerk over een project voor kinderen in Cambodja, aan zoiets denk ik weleens. Wie weet doe ik dat over tien jaar. Om wat te betekenen, werk ik als fysiotherapeut in Zutphen. In de zomer achttien uur, in de winter negen uur. Dat is niet veel, sommigen vinden dat ik dat geen werk mag noemen, maar het is in ieder geval wat.’

Hij gaat niet meer naar de gereformeerde kerk, maar naar de Evangelische in Oldebroek, met zijn vrouw Esther en dochters Daniëlle (4) en Renske (2). ‘Tegenwoordig gelooft iedereen in zichzelf. Maar terwijl ik praat, klopt mijn hart steeds maar door. Dat doe ik zelf niet, dat doet God. Ik sta er regelmatig bij stil dat mijn gezin gezond is. Er kunnen altijd zware tijden komen. Maar het is natuurlijk weleens lastig om een goed mens te zijn. Want wat doe je als je met tachtig schaatsers tegelijk richting de finish gaat? Dan heb je geen uur om te beslissen wie op dat ene plekje mag schaatsen, in een fractie van een seconde moet je beslissen, dan geldt het recht van de sterkste. En wat als er op het werk nog maar twee plekken zijn voor drie mensen? Dan zeg ik ook niet zomaar: ik ga wel weg.’

Museumboerderij Erve Brooks, ganzen in de wei. Binnen voelt het als een theemiddag bij zijn moeder. ‘Ik hou ontzettend van gezelligheid. Vroeger al, nu nog steeds. Op zondag gaan we vaak langs familie, even een bakkie doen en weer verder. Met mijn vader praat ik over schaatsen, met mijn moeder over de kinderen. Ik vind mijn leven mooi zo, niks saais aan. Er wordt over gepraat om de marathon te internationaliseren. Dat hoeft voor mij niet. Zo is het mooi, zaterdagavond naar de ijsbaan, koffie drinken, een uurtje schaatsen en weer naar huis. Ik wil niet zo vaak weg zijn, wil de gezelligheid behouden. Ik ben een huismus. Ik heb rust, zoek nergens naar. Ja ik ben gelukkig, heel gelukkig.’

Een pannenkoek met spek, suiker in plaats van stroop. Een korte stilte voordat hij de smaak van zijn kindertijd weer op zijn tong proeft.

Twentse Courant/Tubantia (Fardau Wagenaar), 18-10-03


www.MARATHONSCHAATSEN.nl